Na een ritje van een kilometer of vijftig in het gammele Kadettje van mijn ouwe heer arriveer ik In een west-Brabants gehucht op een paar kilometer van de legerplaats Ossendrecht. Met mijn volgepropte plunjebaal voor me op de grond, meld ik me in mijn nette soldatenfrak in de barak bij de poort. Als je je dan toch netjes moet kleden, moet je het goed doen. Dus een strak geknoopte Amerikaanse strop in de gebreide legergroene das, gestreken overhemd, maar wel tegendraads de bruine kisten gepoetst met zwarte schoensmeer. Bij mij moet er altijd iets net anders, een afwijking die me overigens vaak zat windeieren heeft gelegd.
De hoogstvriendelijke telefonist tevens receptionist in burger, ontvangt me met de woorden: ‘Jij moet soldaat Mallens zijn, overgeplaatst van de Jan van Schaffelaer om ons te komen assisteren op het planbureau?’ Beduusd kan ik niet veel meer uitbrengen dan: ‘Ik denk het wel.’ Hier doen ze normaal gaat het door me heen, onmiskenbaar vervormd door de zes weken namaakoorlogje spelen op de infanterieschool in Ermelo. Nadat ik op het commando van de telefonist: ‘Je hebt hier geen bed hoor, dus leg die zak maar terug in je auto,’ mijn plunjebaal weer terug heb gekieperd in pa’s Opeltje, sta ik even later in het gelid voor Sergeant-Majoor Mazer. Hij is een vijftiger met buikje waardoor zijn overhemd slordig uit zijn broek floept. Glimlachend brabbelt hij met een bijna lachwekkend zaagstemmetje dat helemaal niet bij een militair past, dat ik normaal moet gaan staan, terwijl hij rustig zijn sjekkie afdraait. ‘Hoe kom je trouwens aan die zwarte kisten? Je bent toch van de infanterieschool afgetrapt en niet van de commando’s?’ Die droegen indertijd zwarte kisten. Dit is een man naar mijn hart, nu al, denk ik. Nogal a-militair, met oog voor detail en gevoel voor humor. VĆ³Ć³rdat ik een antwoord kan verzinnen, gaat hij verder: ‘Maar het interesseert me verder geen zak, als je je voeten maar veegt als je mijn kantoor binnenloopt. Daar staat je bureau, je nieuwe embleem ligt al klaar. Prik dat maar alvast op je pet dan kunnen ze hier op het complex allemaal zien dat je de nieuwe soldaat schrijver bent. Ik zal je zo rondleiden en overal even voorstelllen.’
Terwijl ik, notabene aan mijn eigen bureau, het zilverkleurige embleem op het paarse viltje van de administratieve troepen zit te frutten, schiet de gedachte door me heen, dat mijn vader er toch wel aanzienlijk zwaarder mee genaaid was toen hij in 1946, op dezelfde leeftijd als ik nu, als dienstplichtig militair moest aanmonsteren op het transportschip De Zuiderkruis om, na zes weken lang kotsen op de oceaan, ruim drie jaar lang zogenaamde opstandelingen de Indische rimboe uit te gaan schieten. Duidelijk een moment om mijn zegeningen te tellen. Zelfs de acht voorbije volstrekt verspilde rotweken in Ermelo meegeteld, mag ik in mijn handjes klappen. Hier ga ik geen PTSS van oplopen. De veel te laat onderkende geestelijke verknipping, die ook mijn vader zijn hele verdere leven en deels ook dat van zijn gezin naar de kloten heeft geholpen. En van wat ik hier voor de boeg lijk te gaan hebben, heb ik al helemaal geen trauma’s te duchten.
De rondleiding langs de diverse afdelingen van het militaire complex, maakt me duidelijk dat ik terecht ben gekomen in een hoogtechnologisch laboratorium waar alles wat defensie wil gaan aanschaffen, of ooit eerder heeft aangeschaft en verbeterd dient te worden, tot in den treure getest en beproefd wordt. Hier werken beroepmilitairen en dienstplichtigen, soldaten, onderofficieren en hoge officieren en burgers met elkaar samen aan de meest geheime en geheimzinnige projecten. En daar ga ik, als linkse pacifist, ook een bijdrage aan leveren. Dat levert een eigenaardig gevoel op, maar maakt tevens de nieuwsgierige inborst in me los. Wat me enigszins geruststelt is het gegeven dat ik hier in ieder geval niet wordt opgeleid om mensen dood te schieten of huizen aan griezelementen te bombarderen. Een schrale troost, maar het is er een. Dat gevoel had ik in de verste verte niet in de eerste weken van die zinloze padvindersplicht, tot waar ons militaire systeem gaandeweg is verworden.
De meeste indruk maakt de sectie 4-tonnertest op me. In deze jaren worden namelijk de nieuwe DAF-vrachtwagens in 4-tons en 2-tons uitvoering getest. En dat gebeurt allemaal hier. Op allerlei manieren worden de nieuwe vrachtwagens tot in het kleinste detail uitgeplozen. Zo staan er twee van die kolossen 24 uur, 7 dagen in de week, maandenlang, in ieder geval de veertien maanden dat ik er heb rondgehangen, continu te draaien op rollerbanken. Gekoppeld aan computers waar ingenieurs achter zitten al dan niet met legerpet op, om gegevens te noteren en te analyseren. Er liggen van die vrachtwagens als technisch lego uit elkaar geplukt op de vloer van een grote hal. Er hangen honderden foto’s van elk scheurtje of andere onregelmatigheid, gerangschikt op grote wandborden met commentaren eronder. Maar het meest nog imponeert het testonderdeel op de weg. Al sinds het begin van dit testprogramma rijden er een aantal van deze 4-tonners ook weer 24 uur per dag, 7 dagen in de week op diverse soorten trajecten in een straal van zo’n vijftig kilometer rondom het complex. Ze worden in shifts bemand met dienstplichtige militairen met een chauffeursopleiding, meestal vergezeld van wat oudere beroepskorporaals die hun dagelijks werk hebben op het complex. De ene serie 4-tonners moet continu terreinrijden, de andere over secundaire wegen en door dorpen en steden laveren, de derde serie alleen snelwegen. Op deze manier worden eindeloze reeksen gegevens verzameld op basis waarvan de burgertrucks zullen worden aangepast aan oorlogsdoeleinden. Indrukwekkend, al blijft het dat afschrikwekkende maar noodzakelijke doel dienen. En het kost de belastingbetaler een paar centen.
Zo loop ik met mijn nieuwe baas van het ene in het andere technische project, alwaar ik overal even vriendelijk als ontspannen wordt verwelkomd. Hier wordt niemand moe, zo te zien.
De rondgang langs de projecten wordt aangenaam onderbroken door een uurtje schaften in de bedrijfskantine, waar het diverse militaire en burger pluimage broederlijk aan tafeltjes door elkaar heen soep met broodjes zit te nuttigen: sterren en balken en strepen, langharige dienstplichtigen, overalls, groene en gestreepte pakken en zelfs een geitenwollen slobbertrui van de bedrijfsfotograaf. Het doet me denken aan het Brabantse carnaval, waar de burgemeester, de groenteboer, de vroedvrouw en de tegelzetter samen de polonaise doen met hetzelfde verschaalde pils uit hun glas klokkend.
De projecten die ik die middag voorgeschoteld krijg, lopen uiteen van testopstellingen voor handschoenen en sjaals, of zakmessen en kookpotjes om in het veld een blik bonen te verwarmen, tot aan de radioverbindingssnelheid tussen de nieuwste rupsvoertuigen en de bestelde F16-straaljagers, of de bladveren van de gigantische aanhangers om tanks op te vervoeren. Voor een alfasukkel als ik complete science fiction. Maar een walhalla voor dienstplichtige HTS-ers of MTS-ers, die nu waarschijnlijk voor Piet Snot in een opleiding voor hospik of foerier zijn terechtgekomen. Leve de dienstplicht anno jaren ’70 vorige eeuw.
Terug op ons kantoor puntert mijn baas, ik mag hem inmiddels Fred noemen als we alleen zijn, me met zijn wijsvinger tegen de borst en voegt me glimlachend toe: ‘En al die projecten ga jij het komende jaar in de smiezen houden en brengt wekelijk verslag uit aan kolonel Stalman, de grote baas van deze proeftuin.’
Een bij voorbaat mislukte onderneming flitst het door mijn hoofd. Hoe kan ik nou met mijn opleiding en nul komma nul werkervaring, meer dan dertig hoogtechnologische testprojecten gaan bestieren? Dat is nog vele malen zinlozer dan een afgestudeerde astronoom bij de geneeskundige troepen een spalk aan een beenbreuk te leren aanleggen, om maar eens een uiterste los te laten op deze situatie.
Maar majoor Fred breidt zijn commando uit: ‘En dat gaan wij samen doen. Ik heb het bevel gekregen van de kolonel om een planbord aan te schaffen, waarop hij de fases van alle projecten in Ć©Ć©n oogopslag kan overzien. Daarom heb ik dus assistentie aangevraagd en dat ben jij geworden soldaat Mallens. En als je een beetje je best doet, zwaai je hier af als korporaal.’ Nou, daar zat ik echt op te wachten…
Met een theatrale armzwaai richting een kale kantoormuur van wel vier meter breed, vervolgt hij: ‘En hierop gaat het allemaal gebeuren. Een planbord waarop alle projecten zichtbaar zijn, in welke status ze verkeren, wanneer ze gestart zijn en wanneer ze klaar moeten zijn. Wat denk je ervan? Iets voor jou?’ Waar in vredesnaam, om in oorlogstermen te blijven, ben ik terecht gekomen? ‘En wat je ook elke dag vanaf morgen achthonderd uur moet doen, is de vlag hijsen voor dit gebouw. Toon, de telefonist, zal het voordoen. En zorg dat dat ding de grond niet aanraakt, want als ik dat zie, sleep ik je voor krijgsraad.’ Majoor Fred schiet in een onbedaarlijke lachbui, die me doet denken aan Eucalypta, de heks van Paulus de Boskabouter. ‘En nou opgedonderd, want het is bijna vijf uur. Om half zes gaat het hek op slot en komt het bewakingstuig met honden en wil iedereen eruit.’
Als ik het kantoorgebouwtje uitloop, zie ik aan mijn linker kant de enorme vlaggenmast waar ik morgenochtend de nationale driekleur moet hijsen en rechts van mij een langzaam voorbij rijdende file van collega’s met baretten en petten, met lang en kort haar achter het stuur, ze steken stuk voor stuk hun hand naar me op: houdoe en tot morgen, en rijden de poort uit. Ik kruip achter het stuur van pa’s Opeltje en rij ook maar naar huis. Waar moet ik anders heen, niemand houdt me tegen. Het zal wel goed zijn zo. Drie kwartier later zit ik thuis aan tafel tegenover mijn vrouw een extra chique portie afhaalchinees te nuttigen, die ik onderweg heb meegenomen om deze surrealistische dag te vieren. Het ziet ernaar uit dat ik de rest van mijn diensttijd dagelijks naar huis kan. En daar was het toneelstukje in Ermelo toch vooral om te doen.
Om deze positie niet te verknallen, ga ik de volgende ochtend, netjes opgedoft in mijn eerste grijs vroeg van huis en arriveer nog in het halfdonker om zeven uur dertig voor de poort, die net open gaat om de 4-tonner met de Van Heutz bewakingsdienst door te laten. Toon, de receptionist zit al achter de centrale en vangt me op. Even later doet hij me voor hoe ik de speciaal opgevouwen driekleur aan het touw moet haken en tegelijkertijd moet hijsen. Het zal niemand verbazen dat als ik het zelf voor de eerste keer moet doen, ik het nationale laken op de grond laat flikkeren. Gelukkig is Majoor Fred nog niet gearriveerd. Na een paar trucjes van Toon te hebben geleerd, wappert de trotse tricolor hoog in de mast. Op naar mijn tweede taak: dertig supertechnische proefprojecten voor de landmacht in goeie banen leiden. Als daar de Russen niet voor terugdeinzen, dan weet ik het ook niet meer. Maar eerst koffie en een sjekkie. Samen met Majoor Fred, die een stapel folders voor mijn neus legt. ‘Lees dit vandaag eens door, en doe maar een voorstel welke bedrijven we volgende week op de Efficiency Beurs in Utrecht moeten bezoeken om zaken mee te doen. Geld speelt geen rol.’
Het moet niet gekker worden. Terwijl mijn voormalige dienstmakkers in Ermelo liggen te ploeteren in de modder, zit ik hier met koffie en koek aan mijn eigen bureau foldertjes door te bladeren om een dagje uit naar een beurs in Utrecht te plannen. Ik overweeg even, heel even maar hoor, om beroeps te worden, op voorwaarde dat ik hier tot m’n pensioen op 55-jarige leeftijd mag doorbrengen. Aangezien ik in het geheel geen verstand heb van zaken, valt mijn oog bijna instinctief op een folder van het merk Modulex. De voorkant toont namelijk precies dezelfde steentjes als Lego, maar dan in veel meer en veel andere kleuren dan ik kortgeleden als kind in mijn speelgoedkist had zitten. Nadat ik deze folder uitgebreid heb doorgeworsteld, wat behoorlijk heftige kost is voor een ongewapende soldaat, al is het ver buiten de vuurlinie, lijkt me dit een ideaal systeem voor Majoor Freds plan. Als ik hem die middag in mijn beste didaktiek probeer uit te leggen hoe ik het voor me zie, weet hij me te melden dat zijn keuze ook al was gevallen op dit systeem, maar dat hij me wilde testen. Mijn twee dagen oude sympathie voor hem daalt een paar punten.
Hoe dan ook, een paar dagen later zitten we in de auto naar het beursgebouw in Utrecht waar de Efficiency Beurs zijn deuren heeft geopend. Majoor Fred was zo vriendelijk om me thuis op te pikken, dan hoefde ik niet eerst naar de kazerne te komen. Betrekkelijk ongewoon: majoor haalt soldaat op, maar wel efficiƫnt om in actuele termen te blijven. Geen Rus te bekennen onderweg, maar dat is logisch gezien ons militair tenue en rijdend in de legergroene Landrover van de zaak. Lafbekken.
Op de stand van Modulex worden we door onze apenpakjes als sultans welkom geheten: koffie, gebak, een chocolaatje en een prachtige Parker plus het aanbod om straks gezamenlijk van een lunch te genieten op kosten van. De hoofdvertegenwoordiger beseft maar al te goed dat defensie als klant een winnend lot uit de loterij is. Maar het moet gezegd worden, de gast prijst zijn handel buitengewoon goed aan. Op een proefbord prikt hij de legosteentje in allerlei kleurtjes en posities bij elkaar op basis van ons meegenomen in elkaar geflanste planningschema van acht A4-tjes met lijntjes, streepjes en onbegrijpelijke afkortingen zoals Fred dat al jaren wekelijks maakt. En waar niemand, maar dan ook helemaal niemand naar keek of ook maar iets mee deed, begreep ik later in de kantine.
Voorbeeld: 8577U-prluaVdafYP-3e-tstprf-EVcnntie/m/F16ia-***Stelling->|**Riemsa-MBA1/VlielandUNM
Dit betekende: op 8 mei 1977 uiterlijk moet van het pantserrupsvoertuig dat de DAF YP vervangt een derde testproefuitslag over de etherconnectie met een F16 straaljager in aktie, uitgevoerd door kapitein Stelling, worden aangeleverd aan overste Riemsma gelegerd op MBA1 op Vlieland. Uitstel niet mogelijk.
Nou ik zal u zeggen, als je dat in Lego kunt duidelijk maken, ben je een ware oorlogsheld. En die gast was ertoe in staat daar in Utrecht en verzekerde ons zelfs dat hij dat ons kon leren met nog dertig tot honderd andere projecten, alles bij elkaar geprikt op een in positie verstelbaar bord van anderhalve meter hoog en vier meter lang. Aangezien geld geen rol speelt, wordt een koop gesloten van om te beginnen twee europallets Lego. De rekening kan naar Den Haag.
Na een cursus aan huis van een paar dagen door dezelfde legoĆÆst van Utrecht, gaan Majoor Fred en ikzelf aan de slag op het vakkundig door de eigen technische dienst aan de muur gemonteerde nopjesbord. Een hele basisschoolpopulatie zou uitgedroogd aan het infuus moeten worden gelegd van het kwijlen.
In februari beginnen we te prikken en als ik me niet vergis eind juli, zijn de twee pallets Legosteentjes aangebracht op het bord of uitgesorteerd opgeborgen in speciaal daarvoor aangeschafte kasten van hetzelfde merk. Prachtig om te zien en Majoor Fred en ik staan trots ons eigen bouwwerk te bewonderen. Tijd om de commandant en bevelhebber van het complex onze planningskunst officieel te presenteren.
De kolonel is allesbehalve een brute ijzervreter. De man is uiterst aimabel, rustig en vooral charismatisch. Of het aan zijn strakke pak ligt, aan zijn stem of aan zijn gezichtsuitdrukking of aan alles tesamen, ik weet het niet, maar als hij binnenkomt op ons kantoor is het meteen vrede.
‘Zo heren. Is dit nou jullie maandenlange werk, waarvoor ik een paar fikse factuurtjes heb moeten paraferen? In Ć©Ć©n oogopslag moet ik alle projecten doorzien, was de opdracht. Majoor, laat zien!’ Godverdomme denk ik, of dĆ”t is gelukt…
Het met koper beslagen uniform schrijdt naar het grote bord, terwijl Majoor Fred strontnerveus met zijn kraakstemmetje en vingerwijzend van legosteentje naar legosteentje probeert uit leggen hoe het bord werkt. Maar zijn meerdere onderbreekt hem zachtjes, terwijl hij zijn hand liefdevol op de schouder van mijn chef legt: ‘Stil maar Mazer, ik begrijp er werkelijk helemaal geen ene donder van, maar ga zo door…’
Hij draait om, schuift zijn pet achter op zijn hoofd, zodat de klep schuin omhoog staat, wrijft met zijn hand over zijn gezicht en verlaat zwijgend het kantoor. ‘Typisch officieren,’ weet Majoor Fred mij te verklaren. ‘Maar we kunnen wel door Mallens. Mooi werk, jongen.’ Rare jongens, die beroepsmilitairen, hoor ik in mijn hoofd Asterix en Obelix tegen elkaar zeggen.
De verhouding met Majoor Fred krijgt een steeds vriendschappelijker vorm, zozeer dat ik zijn auto voor een prikkie mag overnemen, zodat ik veiliger dagelijks de 100 kilometer tussen kazerne en woonplaats kan afleggen. Hij vindt het krakkemikkige opeltje veel te gevaarlijk. Eensgezind blijven we doorbouwen aan de legosculptuur aan de wand, waarin we inmiddels zo’n veertig projecten in steentjes hebben weten te vatten. Van boven naar onder is een verschuifbare elastiek gespannen die iedere week een positie verder wordt verschoven, zodat iedereen die het aangaat precies kan zien in welke fase welk project verkeert. Echter niemand, maar dan ook helemaal niemand van de ongeveer honderd gedetacheerde burgers en militairen op het terrein hebben het bord in al die maanden geraadpleegd. Wel hoor ik dagelijks overal waar ik kom tot vervelens toe: ‘HĆ© Mallens, moet jij niet legoĆ«n met Mazertje? Er begint een kwartje te vallen. We zijn de risĆ©e van het complex.
Wie daarentegen vanaf zijn eerste verzuchtende kennismaking met het toverbord wekelijks wƩl even langskomt om eer te betonen aan de beste bedoelingen van Majoor Fred is de grote baas. Hij praat dan samen zachtjes met Majoor Lego en ze lopen samen even de in kleurrijke steentjes schematisch gebeeldhouwde projecten na die van boven naar beneden achter het elastiek zitten.
‘In Ć©Ć©n oogopslag, Mazer. Heel goed.’ En als hij mij passeert bij het weggaan, knipoogt hij steevast. En op een goeie dag zegt hij erbij ‘Goed werk Mallens. Ik heb je bevordering tot korporaal in gang gezet.’ En weg is-ie.
De tijd schrijdt voort. Vijftig kilometer heen, vlag hijsen, legoƫn, vlag strijken, vijftig kilometer terug, veilig in de Ford Cortina van Majoor Fred.
Als het Lego-elastiek ergens op week zestien staat geschoven, we leven in het jaar 1977, een paar weken voordat ik afzwaai, gebeurt er iets vreselijks. Het is ochtend en de telefoon van Majoor Fred staat al eventjes roodgloeiend. Als ik hem vraag of ik mag weten wat er aan de hand is, kijkt hij me peinzend en langdurig aan met zijn hand nog rustend op de hoorn om hem zo weer op te kunnen pakken. Volgens mij zie ik zelfs tranen in zijn ogen. Dan vloekt hij: ‘Goddomme, Pyferoen heeft zich net te barsten gereden.’ Pyferoen is een dienstplichtige chauffeur uit Zeeland, die vanaf dezelfde dag dat ik hier met Lego kwam spelen, in dag- en nacht shifts Ć©Ć©n van de 4-tonners kwam besturen. Hij is een stugge stille gast met lang slordig krulhaar tot op zijn schouders. Net als ik rijdt hij ook dagelijks naar huis, vanwege familieomstandigheden. Volgens mij mag hij me niet zo, omdat ik mijn dienstplicht in een warm kantoor doorbreng, terwijl hij dagelijks acht uur lang in de avond, nacht of overdag, zelfs in de weekenden, achter het stuur van een vrachtwagen moet zitten met een saaie dienstklopper, zo’n bijna gepensioneerde beroepskorporaal naast zich. Maar die nacht niet, blijkt later. Die nacht werkt hij alleen een testrit af omdat er geen bijrijder beschikbaar is.
Mijn chef is in alle staten. Hij legt me uit waarom. ‘Mallens. Pyferoen is met volle snelheid op de afrit van de snelweg, waarschijnlijk met oorlogsverlichting, tegen een stilstaande volgeladen aardappeltruck geknald. Nou wil iedereen die 4-tonner hebben. Politie, justitie, brandweer, ambulance, verzekering, maar die gasten hier op het project geven ons als planbureau de opdracht die 4-tonner in gecrashte conditie met alles erop en eraan te confiskeren. Dat levert een hoeveelheid gegevens op, die ze in een simulatieopstelling natuurlijk never nooit kunnen verkrijgen. Kreukelzones, veiligheidsriemen, het stuur, de stoelen, de verlichting het lichaam en ga zo maar door. Verdomme, dat lukt ons natuurlijk nooit.’ Majoor Fred is volledig in paniek. Hij wordt gelukkig, en terecht, gered door de grote baas die gedecideerd en een stuk minder vriendelijk dan normaal het kantoor binnenstormt. ‘Alles uit je handen laten vallen. Niets ondernemen, Mazer. Dit wordt van hogerhand geregeld!’ En mij bijt hij toe: ‘Waarom hangt de vlag nog niet halfstok, korporaal?’
Dat geeft een apart gevoel, dat halfstok laten zakken van die vlag. Waarom, kan ik op dat moment niet precies duiden, maar om de een of andere reden ben ik het nooit vergeten. Die middag staan Majoor Fred en ik door het raam te kijken als de 4-tonner met de als een prop papier in elkaar gefrommelde cabine, door een legertakelwagen naar binnen wordt gesleept. Marechaussee ervoor en erachter. Ik hoor als het ware mijn chef hetzelfde denken als ik: Zou Pyferoen er nog inzitten? Maar we zwijgen en kijken toe. Het antwoord op die vraag heeft mij nooit bereikt. Mijn laatste weken op het complex eindigen in mineur en op het complex is een sinistere sfeer ontstaan. Nog dagenlang moet ik de vlag halfstok hijsen. Een rare gewaarwording.
Pyferoen wordt met militaire eer begraven en toekijkend naar het ritueel denk ik aan deze wat vreemde vogel. Hij was net als ik van lichting november 1975 en had zijn rijopleiding genoten in de stad waar ik woon. De reden waarom ik ook per se mijn dienstplicht wilde doorbrengen op diezelfde militaire rijschool. Lekker dicht bij huis. Ze stuurde mij naar die kloteclub in Ermelo, waar ik een kunstje flikte om dichter bij huis gedetacheerd te worden. Hier op dit bijna mysterieuze militaire complex kruisen onze wegen. Wat als alles omgekeerd was verlopen. Pyferoen via de infanterie in Ermelo hier op kantoor en ik als chauffeur op een 4-tonner. Ik huiver bij de gedachte. Toeval? Noodlot?
Alsof het verdriet niet op kan, valt zes weken na mijn afzwaaien een rouwkaart op de deurmat.
Met grote droefheid nemen wij afscheid van mijn lieve echtgenoot en onze fantastische vader Adjudant Technische Dienst FREDERIK MAZER. Hij knokte jarenlang met een slopende ziekte maar wilde uit fierheid zijn militaire loopbaan tot aan zijn pensioen volmaken. Het lukte hem net niet. Onze Fred stierf rustig op 54-jarige leeftijd…
Veertien maanden heb ik samengewerkt met een doodzieke man, die met geen woord heeft geklaagd. Wat een held. Nu begrijp ik ook de warme, zachtaardige houding van die koperen commandant jegens Majoor Fred. Waarschijnlijk was hij de enige op het hele complex die het wist.