Dat je dan met een UZI-machinepistool én scherpe munitie de wacht moest draaien, versterkte het bewustzijn dat hier de nationale veiligheid in het geding was. Dit bewustzijn werd nog eens te meer versterkt door de activiteiten van de Baader Meinhoffgroep in die periode, die het tevens op militaire wapendepots had voorzien. Ik herinner me veel indrukwekkende inspectieronden over het immense Oirschotse complex. Menig geritsel (spionnen? de wind? een konijn?) en menige verdachte schaduw (insluiper? hert? wild zwijn?) werd zo benaderd met “Halt, wie daar!”. Na drie herhalingen mocht je dan roepen “Halt, of ik schiet!”. Gelukkig werd van dat laatste nooit gebruik gemaakt, ondanks de spanning, angst en vrees.
Maar een saillant detail over de munitie van de wachtlopers is hier zeker op zijn plaats. Het doosje 9mm-patronen, dat de wachtcommandant altijd heel gewichtig uit een kluis haalde, draaide ook al jaren mee. Vooraf aan iedere ronde kreeg elke wachtloper vijf stuks mee uit het verfrommelde doosje. Die gingen dan los in de broekzak, níet in het magazijn en al zéker niet in het wapen.
Eenmaal op ronde speel je wat met die patronen in de broekzak. Uit het zicht van de wachtcommandant deed je ze toch maar eens in het magazijn en weer d’ruit en weer d’rin, enz. enz. En dat jarenlang, elke nacht maar weer en weer, tijdens ál die wachtrondes met steeds diezelfde patroontjes. De hulzen waren al zo uitgelubberd, dat de kogel er steeds weer uitviel (kruit uiteraard allang foetsie) en die propte je dan maar een beetje terug in de huls. Soms beet je de huls dan maar een beetje ovaal, want oei-oei, als de wachtcommandant hier achter kwam.
Zo krijgt de koude oorlog, ondanks onze angsten, ook iets aandoenlijks en bleef dit gelukkig óns staatsgeheim!
foto: Adri Ekstijn